Europees akkoord over spaargarantiefonds
Nu al worden in principe binnen de EU bedragen tot honderdduizend euro gegarandeerd, mocht een bank omvallen. Dat wordt echter betaald uit nationale fondsen, die achteraf worden bijeengebracht door de resterende banken in het land. In verschillende Europese landen heeft dat tot problemen geleid, omdat de andere banken ook al zwak waren.
Onder de nu gemaakte afspraak moet per lidstaat in de komende tien jaar een fonds worden gevuld door de banken. Hoe risicovoller de bank opereert, hoe meer deze moet bijdragen. Na tien jaar moet in het fonds een bedrag zitten van ten minste 0,8 procent van de totale gegarandeerde spaarbedragen in het land.
Mocht het nationaal gevulde fonds niet voldoende zijn, dan wordt alsnog achteraf aangeklopt bij de andere banken. Als ook dat niet genoeg geld oplevert, mag gebruik worden gemaakt van andere leningen, zoals vanuit garantiefondsen van andere landen.
Naast de afspraak over de financiering van het depositogarantiestelsel (DGS) is verder afgesproken dat spaarders binnen zeven werkdagen na het omvallen van een bank weer over een deel van hun geld moeten kunnen beschikken. Nu is dat nog twintig werkdagen. Dat wordt in de komende tien jaar teruggebracht tot zeven.
De overeenkomst over het DGS, die nog wel officieel moet worden goedgekeurd door het parlement en de Europese Raad, maakt onderdeel uit van de bankenunie. Vorige week werd al door dezelfde partijen een overeenkomst gesloten over de bail-in, waarin is afgesproken hoe aandeelhouders en obligatiehouders moeten meebetalen aan de redding van een bank. In de komende dagen wordt door de Europese leiders nog gesproken over de 'single resolution mechanism': wie verantwoordelijk wordt over het afwikkelen van slechte banken, en waaruit dat wordt betaald.